De dag begint vroeg in Langar, want we lopen via de petrogliefen naar naastgelegen dorp Zong. De gids rent de steile berg op en wij buffelen er maar wat achteraan (we vermoeden dat z’n Engels bar slecht is en geen zin heeft in conversatie). Helaas kunnen we de echte petrogliefen niet ontdekken tussen alle lollige neppers. Het pad naar Zong biedt wel een prachtig uitzicht over de Wakhan Valley.
We moeten nog één keer omhoog voor de Buddhistische Stupa. Daarna mogen we in de Bibi Fatima hotsprings badderen. Die zijn gescheiden in Tajikistan en je gaat er met de blote kont in. Finbar mag met de chauf in het buitenbad en ik zit tussen de moekes en jonge meisjes in het binnenbad.

Elke zaterdag is er op een stukje niemandsland in de rivier de Afghaanse markt. Alleen vandaag niet. En dat heeft niets te maken met de Ramadan, maar met de komst van de president aan de regio. Althans, zo zijn de speculaties.

(tekst gaat verder onder de foto)

Pamir Highway to Osh

Zondag is een absolute rustdag in Tajikistan (een oud Sovjet gebruik), en is er geen openbaar vervoer. Met hulp van de familie van ons guesthouse vinden we toch een auto richting Murgab. Met een nogal vermoeide chauffeur. Na wat geknikkebol manen we hem tot stoppen en kopen voedsel met suiker voor hem. Hij laat zich gewillig volproppen.

Murgab is de plek waar de Pamir Higway reizigers uit Osh (Kyrgyzstan) en Khorog elkaar kruizen. Er komen vooral veel mensen uit Osh. Zo ook Miles en zijn vrouw. Hij komt even loeren in de dormroom van ons guesthouse. Wij slapen daar, samen met een grote Australiër. Daarna vraagt de jongen van het guesthouse hem wat voor plannen hij heeft in Murgab, iets van trekking?

“Walking, we do walking. No trekking. A: As you can see we are too old and B: we have to deal with the altitude.”

Voor de rit naar Osh regelen we een Kirgizische chauffeur die instemt met een deal die zowel gunstig als ongunstig voor hem kan uitpakken. Het wordt dat laatste, want hij heeft geen andere meereizende toeristen gevonden. Maar ja, er zijn wel handen geschud op de deal.

Onderweg stoppen we bij Karakul. Een hooggelegen meer met een dorpje ernaast. We drinken thee, maken wat laatste foto’s van Tajikistan (alhoewel in deze regio meer Kirgiezen wonen) en zien vieze kinderen met een injectienaald spelen.

Vanaf het meer is het niet ver rijden naar de grens bij Bodöbö, wel moeten we nog even over een pas van ruim 4.200 meter. Dat hoort er allemaal bij op de M41.

Nu weten we al wat over het afkopen van de politie in Tajikistan (Noem het gerust corruptie: aangehouden worden is 2 Somoni, betrappen ze je op een fout is het 3 Somoni – vandaar dat chauffeurs met stapels 1 en 3 Somoni briefjes rondlopen), maar wat we hier meemaken is van een geheel andere orde.
Bij elk hokje jumpt de chauffeur met onze paspoorten en wat geld de auto uit. Ondertussen zien we een gast met bivakmuts lopen en vragen ons af hoe de man er in het echt ziet.
Even later komt-ie mutsloos buurten. Hij blijkt stukken aardiger te zijn dan de lompe controlepost-types onderweg op de M41 (die beperken zich veelal tot een paar stompen op het reservewiel, een rondje auto, het naar binnensteken van hun hoofd en de vraag waar we vandaan komen).
Bij de Tajikise customs moeten we weer even wachten. De chauffeur is druk bezig met afkopen en wij zitten in de auto. We zien een paar soldaten rondhangen, maar ze hebben iets gevonden om te doen. De één rent een heuvel op en zet daar een blik neer, de ander pakt alvast z’n AK-47 erbij. Hij schiet niet gelijk raak. Iemand anders mag ook met de Kalasjnikov spelen, maar schiet ook mis.
Dan morgen we Tajikistan uit en gaan we via een heel lang en hoog niemandsland naar Kyrgyzstan.
Ook daar krijgen diverse beambten extra zakcenten. En wij mogen de auto uit. Voor Kyrgyzstan hebben we geen visum nodig, maar voor die stempel willen ze toch onze kop zien.

We laten de Allay Valley met peak Lenin achter ons. Na Sary Tash wordt de Pamir Higway van asfalt en de wereld om ons heen groen met paarden en yurts. We zijn in een ander land en bijna in Osh.